Haerlem Jaarboeken Archief

Onze jaarboeken, gepubliceerd tussen 1904 en 2014, kunt u nalezen in het Noord-Hollands Archief.

naar het archief

 Herinneringen uit de Wederopbouwtij

Marijke Braakhuis

Marijke Braakhuis was tot zij overleed lid van de Historische Werkgroep. Haar herinneringen aan de wederopbouwtijd zijn hier ongeredigeerd weergegeven.

Medium Wederopbouw
Het zal april, mei 1947 zijn geweest. Papa kwam thuis en vertelde dat hij een fiets voor mama had. Hij stond beneden in het gangetje, niet in de werkplaats. Wij naar beneden. Hij was prachtig. Ik dacht: niet nieuw, maar wel heel mooi. Nu kunnen we naar opa in Hilversum.

Mijn vader was loodgieter. Wij woonden boven de werkplaats op het Nieuwe Kerksplein, in een piepklein bovenhuis. Mijn ouders hadden toen zeven kinderen. De oudste twee jongens, 15 en 14, zaten op het seminarie op kostschool. Mijn vader werkte in die tijd vaak voor voorwerpen ("ik heb vandaag twee wastafels verdiend"). Zo had hij mama's fiets waarschijnlijk ook verdiend. Een half jaar na de oorlog kwam hij thuis met een Frans fietsframe met Hollandse wielen. Een ramp; die fiets was altijd kapot, ook al omdat wij, de vier kinderen geboren tussen 1933 en 1939, er vaak met ons vieren op zaten. Wij noemden hem de RF (rotfiets), maar we hadden hem nodig.

Nu mama ook een fiets had, konden we naar Hilversum. Daar woonde de familie van mijn moeder. Papa maakte voor Frankie een lig-zitgeval van ijzer en linnen, achterop mama's fiets. Zondag eerst naar de mis van zeven uur, daarna eten en voor negen uur zaten we op de fiets. Mama met Frankie; mijn zus van dertien op de RF met iemand achterop. Mijn vader had een stevige transportfiets met achterop een ijzeren frame voor zijn werktas. Maar als we er op uit trokken, had hij daar iets van hout met kussens op gemaakt. We zaten met z'n tweeën achterop, met steuntjes voor onze voeten.

We reden via Heemstede door de Meer. Hoofddorp – Aalsmeer – Uithoorn. Daar stopten we dan even. Een rustpauze; niet voor de kinderen en papa maar voor mama en vooral voor Frankie. Ach, Frankie; geboren in de hongerwinter, februari 1945. Een zevenmaandskindje. Hij moest eigenlijk naar de couveuse-afdeling in het ziekenhuis. Maar, had de dokter gezegd, daar gaat hij zeker dood. Stop hem maar in het reiswiegje en zet hem onder de kachel. Mijn moeder heeft hem heel lang gevoed. Het was een lief jongetje met een paar donkerbruine ogen, maar verder was het niet veel. Hij was nu twee jaar en een paar maanden, maar hij kon nauwelijks lopen. Mama haalde hem uit zijn mandje, tutterde wat aan, liet hem een paar stapjes doen. Na een kwartier gingen we verder naar Mijdrecht, links aanhouden, dan naar de brug van Loenersloot.

Voor twaalven waren we in Hilversum. Dat moest ook, want mijn opa, een strenge man maar wel lief, maakte na twaalven geen koffie meer en voor de kinderen geen chocolademelk. Mijn opa was weduwnaar, hij woonde in een groot huis met een grote tuin en een schommel en heel veel speelgoed. Er waren twee tantes die allerlei spelletjes met ons deden. Een paradijs! En altijd lekker eten. Er waren altijd ooms en tantes met hun kinderen. Een huis vol; opa genoot!

Na het warm middageten ging opa naar bed en mijn moeder en Frankie ook. De kinderen gingen wandelen of leerden kaartspelen. Om vier uur was er een Lof in de kerk aan de overkant. Opa gaf ons een handvol kleingeld mee voor de collecte; hij collecteerde zelf. De avondboterham was voor ons te laat. Het werd ingepakt en wij op de fiets weer terug naar Haarlem.Bij Mijdrecht was toen een soort speeltuin. Daar stopten we om boterhammen te eten. Papa en mama namen thee, wij kregen er ranja bij, en was er nog wat tijd over dan mochten we de speeltuin in. Maar mama wilde altijd voor zeven uur thuis zijn, voor Frankie. Dat lukte ook altijd wel. Wassen en meteen naar bed. Het was een prachtdag geweest.

Als wij in die periode geen fietsen hadden gehad dan waren we nergens gekomen. In de grote vakantie fietsten we ook naar Twente; in Goor woonde de familie van mijn vader.

Wij waren daar altijd welkom, zeker vanwege dat kleine bovenhuis in Haarlem. We fietsten in die tijd heel wat af, vaak zonder onze ouders. Banden plakken was ons geleerd. We kregen een dubbeltje mee om naar huis te bellen als er iets gebeurde. ("Maar altijd bij elkaar blijven!""Ja pap. Dag!") En dan bleven we een hele dag weg.

Een nieuw dak 

Herbouwde boerderij aan de Zomerweg (NHA)

Direct na de oorlog was er veel werk, ook voor mijn vader als loodgieter. Er was alleen nog niet veel materiaal. Het duurde zo'n jaar of twee voordat er genoeg zink, lood, koperen buis en ijzer was. En op wastafels, wc-potten en badkuipen moest nog langer gewacht worden. In het begin was het dus voornamelijk lapwerk. Maar, er was werk.

Mijn vader had in die tijd een volwassen loodgieter in dienst, ene Joop. Vanuit de oorlogstijd gebleven, was hij eigenlijk een gieter van loodjes. Joop werkte drie dagen bij mijn vader en drie dagen in Heemstede als geelgieter (koper). En dan was er "de jongen". Knullen van 15, 16, 17 jaar die ongeveer drie jaar bleven om het vak te leren. Het meeste werk was achterstallig onderhoud. Maar niet alles kon opgelapt worden en dan moest er toch [bijvoorbeeld] een nieuw dak komen. Er zijn eenvoudige daken maar ook daken met een kil, een dakvenster etcetera. Bij zo'n opdracht ging mijn vader eerst kijken, rekenen en alles opmeten. Daarna werd er een paar dagen in de werkplaats gewerkt, vooral de zink-afdeling. Alles moest gemaakt worden, de goten, de daklijsten, de vergaarbakken met kiezel- en bladerenrooster, de regenpijpen, dakvensters en de gekken (dat zijn afsluitingen op schoorstenen die rook er uit laten en geen regen of vogelpoep er in). Tegenwoordig ga je naar de Technische Unie en bestel je alles, al dan niet van plastic. De goten en daklijsten werden in lengtes van 1m20 klaargemaakt en op het dak aaneen gesoldeerd.

Een dag van tevoren werd alles klaar gezet. Een tot vier keer een lading voor de bakfiets. Onze houten zwarte handkar had de hongerwinter niet overleefd: opgestookt.

Op de bakfiets kwam een stellage. Daarop kwam de houten schuifladder. Een grote zware ladder. Hij moest door twee man getild worden maar uitgeschoven kwam hij voorbij drie verdiepingen. Een groot dekzeil, een gasfles, een brander, een zwarte teil met teerblokken. Touwen, zakken, bezems en sloopmateriaal. Mijn vader en Joop op de fiets. De grote knecht op de bakfiets. En de "jongen" holde er omheen, zorgde dat alles op zijn plaats bleef, duwde de bakfiets mee de 'hoogtes' op, en remde mee af als alles naar beneden ging.Bij het huis aangekomen, belde mijn vader aan, ging binnenshuis naar boven met een rol touw en stond even later op het dak.De ladder stond er al gauw en die werd met touw goed verankerd. Twee man naar boven en met touw werd alles naar boven gehesen.

De lege bakfiets ging terug naar de zaak, stellage er af en zijstukken er op, en dan weer terug met asfaltpapier, maar vooral de onderlaag, een dik viltachtig soort papier, en wat lengtes hout, en weer terug naar de werkplek.

Ondertussen was het kiezel verwijderd. Niet weggegooid; mijn vader was gek op oud, vies, vet kiezel: het houdt van boven het water tegen en van onder de warmte, vooral in de winter.

Dan kwam er een spannend moment: het strippen van het oude dak. Was het hout er onder nog wel goed? Hoe zag de onderkant van de schoorsteen er uit? Kleine schade werd gerepareerd ("Jongen, ga de metseltrog met alles er op en er aan halen") maar grote houtschade, dat was foute boel. Wanneer mijn vaders humeur 's middags bij het warme eten niet al te best was, zeiden wij kinderen: "verrot hout". Joop werd naar de timmerman gestuurd: zoveel lengtes hout moest er komen, en eventueel vragen om een "mannetje" mee te sturen. Dat was in die tijd een goede samenwerking. De smid woonde tegenover ons, de timmerman aan het eind van de straat, de elektricien "over de singel" en Ottekim, een kleine aannemer met een metselaar, tegelzetter en stukadoor, aan de Westergracht. En die lui hielpen elkaar. Wanneer een metselaar ergens een loden pijp tegenkwam - wat was het? Waterafvoer of gas? dan zei Ottekim: ga Braakhuis halen en laat hij zijn drukinstallatie meenemen.

Ondertussen was de derde lading met de bakfiets aangekomen: meer asfaltpapier en vooral de zinken goten en daklijsten. Er was al veel afval en oud zink. Dat kon terug naar de zaak. Het zink in de zinkkelder en het afval bij het andere afval.

Dan de rest van het zinkwerk meenemen, maar "je rijdt op de terugweg langs het Tuinlaantje, tegenover de schouwburg, en haalt bij Filipo vier zak grind. Goed opladen want ik wil niet dat mijn zinkwerk in kreukels aan komt!""Ja, baas," en daar ging de "jongen" weer.

Er werd intussen hard doorgewerkt, maar er werd ook tijd genomen om tussen de middag thuis warm te gaan eten. Als het hout goed was…

Na het eten werd de "jongen" opgedragen om al het afval samen met dat in de werkplaats naar de Gemeentereiniging te brengen, en terug te komen met de stellage weer op de bakfiets.

Op het einde van de middag waren dus drie en halve man bezig op het dak, en omdat ze in die tijd rustig tot zes uur of later door gingen, kwam het werk klaar. Mijn vader werd altijd panisch als het dak 's avonds niet dicht was. Met wat geluk kon het resterend materiaal, met gereedschap en ladder in één keer mee naar de werkplaats; anders werd er twee keer gereden.

Na de eerste regenbui ging mijn vader op zijn fiets altijd even langs, klom het dak op, keek alles na, en informeerde of er nog lekkages waren. Die waren er natuurlijk niet!
 

Haerlem Jaarboek 2020

Het Haerlem Jaarboek 2020 bevat de volgende artikelen:

 

  • Jaap van Moolenbroek, ‘De Haarlemse schout Sebastiaen Craenhals en zijn glasraam in de Sint-Bavokerk’

  • Jaap Temminck, ‘Drie keer per week je straatje vegen. Het vuil in Haarlem tot 1800’

  • Piet de Rooij, ‘Tijdgenoten over Haarlem, Ann Radcliffe-Ward 1794’

  • Ivo Zandhuis, ‘Vroege socialisten. De eerste Haarlemse leden van de Sociaal Democratische Bond, 1880-1884’

  • Maarten Timmer, ‘De lotgevallen van de Coöperatieve Haarlemsche Groentenveiling’

  • Mike Hos, ‘“De moeizame evolutie’. De Terugkeer van Joodse Haarlemmers (1945-1950)’

  • Jos Wienen, ‘De ambtsketen van Haarlem’

  • Maarten Enderman, ‘Bouwhistorisch onderzoek in 2020’

  • Alexander de Bruin, ‘De verjaardag van de stad’

  • Martin Busker, 'Nieuws over geveltekens'

  • Plus de vaste rubrieken zoals, necrologieën van bekende Haarlemmers die ons ontvallen zijn, de stadskroniek, de Haarlem-bibliografie en jaarverslagen vanuit de vereniging.